Hof: akkerbouwactiviteiten vormen wel bron van inkomen

Een belastingplichtige exploiteerde al enkele decennia een akkerbouwbedrijf. Aanvankelijk vond de exploitatie plaats op ruim 100 ha. Maar in de periode 2007 tot en met 2013 kreeg de belastingplichtige te maken met een onteigeningsprocedure, die er uiteindelijk toe leidde dat de oppervlakte werd meer dan gehalveerd. Rond deze periode was het bedrijf ook van teelt gewisseld en werd graan in plaats van aardappelen en bieten verbouwd.

Door verschillende omstandigheden werden er vanaf 2009 (forse) verliezen geleden. Na ontvangst van de aangifte inkomstenbelasting over 2016 stelde de belastinginspecteur een boekenonderzoek in. Op basis van dit onderzoek concludeerde de inspecteur dat de akkerbouwactiviteiten niet meer konden worden aangemerkt als een bron van inkomen. Er was volgens hem geen winst meer te verwachten bij het verbouwen van alleen granen op 40 ha landbouwgrond. Afhankelijk van de graanprijs en weersinvloeden zou slechts incidenteel in een jaar een positief resultaat behaald kunnen worden. De belastinginspecteur vond daarom dat de onderneming in 2013 moest worden gestaakt en legde over dat jaar een navorderingsaanslag op.

In de hoger beroepszaak voor het gerechtshof ging het om de vraag of er sprake was van een bron van inkomen. Volgens het hof had de inspecteur niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat redelijkerwijs geen sprake was van een objectieve winstverwachting. Integendeel, in de jaren 2018 tot en met 2022 waren positieve resultaten behaald, die erop wezen dat structureel winst kan worden gerealiseerd. Het hof miskende niet dat in de periode 2009 tot en met 2017 aanzienlijke verliezen waren geleden. Dat betekende evenwel niet dat sprake was van een onrendabele activiteit. Die verliezen waren namelijk in zeer belangrijke mate veroorzaakt door mislukte oogsten, omschakeling door inkrimping van de onderneming en daardoor in de eerste jaren na die omschakeling relatief hoge kosten, en omschakeling van aardappelen- en bietenteelt naar graanteelt. Alhoewel de toekomst onzeker is – zoals de inspecteur stelde -, betekende dit zeker niet dat de thans aanwezige winstgevendheid in de nabije toekomst substantieel lager zal zijn.

Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de navorderingsaanslag werd vernietigd.