Maatregelen ruggenteelt op klei- en lossgronden

In geval van neerslag kan oppervlakkige afspoeling van percelen plaatsvinden naar nabijgelegen watergangen. Het wordt voor landbouwers met ruggenteelten op klei- of lössgrond in beginsel verplicht deze afspoeling te bemoeilijken en te voorkomen door middel van waarneembare hindernissen en maatregelen zoals aangekondigd in het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn. Dit moet de afspoeling van nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen naar het oppervlaktewater tegengaan, moet zorgen voor een efficiëntere benutting van water en meststoffen door het gewas en moet bodemerosie tegengaan. De maatregelen gelden voor alle teelten waarbij het gewas in opgehoogde stroken aarde wordt geteeld, waarbij te denken valt een aardappels, asperges, wortels, witlof en bollen.

Mogelijke maatregelen
Landbouwers hebben de keuze uit één of meer van de volgende maatregelen:

  1. De aanleg van drempels tussen de ruggen van mi­nimaal 5 centimeter hoog, op gelijke afstand van ten hoogste 2 meter van elkaar over het gehele perceel. Zodra het gewas gesloten is, zijn deze drempels niet meer nodig.
  2. De aanleg van greppels die in niet-extreme weers­omstandigheden het water tegenhouden van het ge­hele perceel en bij deze omstandigheden niet op een watergang afwateren. Eventueel kunnen de greppels of sleuven via een overloopbuis die alleen bij extreme neerslag overstroomt, naar de watergang worden geleid.
  3. De aanleg van een niet beteelde noch bemeste zo­ne van minimaal 3 meter breed langs de water­gang grenzend aan het desbetreffende perceel.

Deze maatregelen dienen altijd zichtbaar te zijn. Zij gelden niet voor ruggenteelt overeenkomstig de biologische productiemethode.

Niet-beteelde zone
De niet-beteelde zone mag niet worden gebruikt voor de akkerbouwmatige teelt op het perceel. Wel is op deze zone de teelt van kruidenrijk grasland, bloemen­stroken en/of bankerplanten toegestaan. Dat zou ook moeten bijdragen aan de biodiversiteit.

Extreme omstandigheden
Bij extreme weersomstandigheden mag de landbouwer de aangelegde drempels opheffen wanneer gewasschade dreigt (bijvoorbeeld waterrot in aardappelen). Daarna zullen de drempels weer zo snel mogelijk opnieuw moeten worden aangelegd.