Rechtbank ontbindt pachtovereenkomst wegens niet-bedrijfsmatige landbouw

Opnieuw is er een recente uitspraak van de Pachtkamer waarbij een verpachter (in dit geval de gemeente) probeert een reguliere pachtovereenkomst te laten beëindigen. De vraag die dan speelt, is of er nog sprake is van bedrijfsmatige landbouwuitoefening. Hierbij spelen allerlei specifieke situaties een rol, zoals ook in deze uitspraak te zien is. In deze zaak kreeg de gemeente gelijk en werd de pacht beëindigd.

Rechtbank ontbindt pachtovereenkomst wegens niet-bedrijfsmatige landbouw

De pachter exploiteerde een akkerbouwbedrijf met in totaal 19 hectare, waarvan hij 16 hectare middels een pachtovereenkomst van de gemeente pachtte. Voor de Pachtkamer vorderde de gemeente ontbinding van de pachtovereenkomst. De hoofdreden hiervoor was dat er volgens de gemeente geen sprake meer was van bedrijfsmatige landbouw.

Volgens vaste rechtspraak veronderstelt een bedrijfsmatige exploitatie van het gepachte dat sprake is van een complex van economische activiteiten, gericht op winst door uitoefening van de landbouw.

Voor de beoordeling daarvan zijn de volgende gezichtspunten in het bijzonder van belang:

  • De omvang van het bedrijf en de onderlinge samenhang tussen de bedrijfsactiviteiten;
  • De vraag of de voor toekomstige winstkansen noodzakelijke investeringen plaatsvinden;
  • Het redelijkerwijs te verwachten ondernemingsrendement;
  • De vraag of de gebruiker een hoofdfunctie buiten de landbouw heeft.

Eén en ander dient in onderlinge samenhang te worden beschouwd en met inachtneming van de overige omstandigheden van het geval.

De Pachtkamer oordeelde dat het gepachte niet (meer) werd gebruikt voor de uitoefening van bedrijfsmatige landbouw. Dat bleek onder meer uit de (te late) aanpak van de knolcyperusbesmetting (waardoor de teelt van beter renderende rooigewassen niet mogelijk was), de (te) beperkte omvang van het bedrijf, en het feit dat de pachter gedurende 20 uur per week elders werkzaam was. Een andere of nevenfunctie naast de agrarische onderneming leidt op zichzelf niet automatisch tot de conclusie dat er geen sprake is van bedrijfsmatige landbouw, maar kan wel — in samenhang met andere omstandigheden — een indicatie daarvoor vormen.

Daarnaast was niet gesteld of gebleken, laat staan met concrete gegevens onderbouwd, dat de pachter plannen had om het akkerbouwbedrijf in de nabije toekomst een impuls te geven, bijvoorbeeld door andere gronden aan te wenden en/of investeringen te doen. Dat hij beperkt was door de knolcyperusbesmetting maakt nog niet dat de pachter geen visie kon hebben op de toekomst. In deze procedure was onvoldoende gebleken wat die visie dan was.

De pachter voerde nog aan dat de tekortkoming de ontbinding niet rechtvaardigde, omdat de gemeente de vermeende tekortkomingen jarenlang had aanvaard. Door de ontbinding van de pachtovereenkomst werd hij de mogelijkheid ontnomen om in de nabije toekomst een rendabele exploitatie te realiseren. De Pachtkamer zag dat anders. De pachter is te allen tijde verplicht zich ten aanzien van het gebruik van het gepachte als een goed pachter te gedragen. Dit volgde ook uit de pachtovereenkomst, waarin stond dat de pachter moest zorgen voor een deugdelijke bestrijding van onkruid. De gemeente hoefde hem daar dan ook niet apart op te wijzen.

De Pachtkamer stelde de datum van ontbinding vast op 1 oktober 2025. Dit achtte zij een redelijke termijn, onder meer omdat de pachter dan in 2025 nog een hoofdgewas kon telen op de percelen en er daarna nog voldoende tijd was om eventueel een vanggewas te zaaien. Een langere termijn achtte de Pachtkamer gelet op de tekortkomingen niet redelijk.