Rechten en plichten bij in gebruikneming van doorverpachte gronden

Onlangs was er een geschil tussen een schapenhouder in de gemeente Haarlemmermeer en RVO. De kwestie kwam erop neer dat de schapenhouder meende recht te hebben op uitbetaling van basis- en vergroeningsbetaling voor 7 percelen die hij in bruikleen had van een andere landbouwer die ze op zijn beurt had gepacht van de gemeente Haarlemmermeer.

RVO verweerde zich met het standpunt dat de schapenhouder niet beschikte over een geldige (juridische) gebruikstitel. De schapenhouder was het hiermee niet eens en kon uit stukken wel laten zien dat hij de grond daadwerkelijk in gebruik had.

Uit de pachtovereenkomst tussen de gemeente en de pachtende landbouwer bleek dat het niet toegestaan is om de gronden zonder schriftelijke toestemming in gebruik te geven aan anderen. Dus ook niet aan de schapenhouder in kwestie.

De schapenhouder blijkt een volhardend mens en laat uiteindelijk voorkomen bij het College van Beroep Bedrijfsleven. Echter ook daar wordt eenzelfde oordeel gegeven. De gronden zijn oneigenlijk in gebruik omdat er geen sprake is van een rechstgeldige gebruikstitel.

Er is dus ook geen recht op basis- en vergroeningsbetaling.

In de praktijk gebeurt het vaker dat een pachter een perceel in gebruik geeft aan een derde (bijv. in het kader van vruchtwisseling). De derde zal zich er dan wel van moeten verzekeren met een schriftelijke toestemming dat de pachter hiervoor toestemming heeft gegeven.

Geïnteresseerd in de volledige uitspraak?