Fiscale faciliteiten bij duurzaam en innovatief ondernemen

Duurzaamheid en innovatie zijn thema’s die op dit moment zeer nadrukkelijk spelen. Navolgend worden enkele fiscale faciliteiten nog eens tegen het licht gehouden zodat je als ondernemer de belangrijkste spelregels weer in beeld hebt. Het belangrijkste dat ik je echter wil meegeven is dat het raadzaam is om (ver) voordat je met jouw investeringsplannen begint, een afspraak maakt met je adviseur.

Veel faciliteiten kennen strikte spelregels rondom de aard en inrichting van de investering of de aanvraagtermijn. Als je jouw plannen hebt uitgerold en de investeringen hebt verricht, het project is gereed zo gezegd, kan het zijn dat we te laat zijn om nog een aanvraag te doen. Daarnaast kan het zo zijn dat voorgenomen plannen met enkele ingrepen van niet duurzaam naar wel duurzaam kantelen. Inzake innovatie gelden specifieke spelregels om kosten- en liquiditeitsvoordelen te halen indien je goede aanvragen indient. Daarnaast kun je, als je onder de vennootschapsbelasting valt, in zeer specifieke omstandigheden een deel van je winst tegen een lager tarief afrekenen.

De basis-fiscale regeling die een tegemoetkoming verleent aan ondernemers die investeren is de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA). Deze regeling zullen veel ondernemers zonder meer kennen. Als je voor een bedrag vanaf euro 2.600 tot aan een bedrag van euro 353.973 investeert in een bedrijfsmiddel, krijg je in de inkomsten- of vennootschapsbelasting een extra aftrekpost  (via een in een tabel opgenomen rekenwijze) die jouw belastingdruk verminderd. Bij de KIA spelen geen duurzaamheids- of innovatievereisten. In beginsel kwalificeren vrijwel alle investeringen. Enkele specifieke investeringen en specifieke bedrijfsmiddelen zijn echter uitgesloten. Voor de KIA hoef je geen aparte aanvraag in te dienen; de regeling wordt in de aangifte geclaimd. Wel zijn betaling en ingebruikname relevant.

Een specifieke fiscale regeling is de energie-investeringsaftrek (EIA). Insteek van de EIA is de stimulering van energiebesparing of de inzet van duurzame energie. De EIA bedraagt 45,5% van de investering in specifieke bedrijfsmiddelen (vanaf €2.500 tot een bedrag ver in de miljoenen). Bij een vennootschapsbelastingtarief van 25,8% bedraagt de besparing dus 11,739%. De EIA kan combineren met de KIA (maar niet met de hierna te beschrijven MIA). Kenmerkend voor de EIA is dat de bedrijfsmiddelen op de energielijst moeten staan. Deze energielijst wordt jaarlijks geactualiseerd. Het kan hierbij gaan om wettelijk omschreven generieke, wettelijk omschreven specifieke of niet-wettelijk omschreven specifieke bedrijfsmiddelen.  Bij generieke projecten is een terugverdientijd berekening nodig.

Belangrijk is dat je de EIA alleen kunt toucheren als je binnen drie maanden na het aangaan van de verplichting(en), je hebt de offerte getekend en bent dus gebonden aan de aankoop, een aanvraag indient bij RVO.

Naast de EIA kennen we de milieu-investeringsaftrek (MIA). Bij de MIA is de insteek het stimuleren van milieuvriendelijke technieken. De MIA bedraagt, afhankelijk van het type investering (vanaf €2.500 tot een bedrag ver in de miljoenen) 45% (code F en G), 36% (code A en D) of 27% (code B en E). De MIA kan combineren met de KIA. Net als bij de EIA wordt er gewerkt met een lijst; de milieulijst van RVO. De MIA wordt vaak samen genoemd met de Vamil. Een bedrijfsmiddel in de Vamil kan willekeurig tot 75% worden afgeschreven. Afhankelijk van de code (zie hiervoor bij de percentages) is alleen MIA, alleen Vamil of een combinatie van MIA en Vamil mogelijk.

Ook voor de MIA en Vamil geldt dat je binnen drie maanden na het aangaan van de verplichting(en) een aanvraag moet hebben ingediend bij RVO.

Vervolgens is relevant wat moet worden gemeld. In wezen zijn dat de aanschaf- of voortbrengingskosten van het kwalificerend bedrijfsmiddel. Met name bij de voortbrengingskosten kan goed worden gekeken wat wel en wat niet onder deze noemer wordt gebracht. Een analyse voor de start van de investeringen is dus raadzaam.

Naast deze hoofdelementen van de regeling spelen meer zaken en ook bij het verkopen (of enkele andere gebeurtenissen) van bedrijfsmiddelen waarvoor een regeling is geclaimd zijn keuzes en tijdstippen van belang. Binnen bepaalde termijnen dien je namelijk een desinvesteringsbijtelling te doen. Kortom; de KIA, EIA, MIA en Vamil kunnen interessant zijn maar verdienen tijdige aandacht.

Naast duurzaamheid staat ook innovatie in de schijnwerper. Op dit front stip ik de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk (WBSO) en de innovatiebox aan.

De WBSO is bedoeld als laagdrempelige aanjager voor R&D in Nederland. De R&D waar naar wordt gekeken, hoeft namelijk niet in absolute zin vernieuwend te zijn. Het is voldoende als de R&D voor jouw bedrijf maar vernieuwend is. De WBSO geldt voor ondernemers (eenvoudig gezegd ZZP’ers) die aan bepaalde vereisten voldoen en voor ondernemingen met personeel. De WBSO is een tegemoetkoming in de kosten en uitgaven voor speur- en ontwikkelwerk. Voor zover je personeel hebt is het een tegemoetkoming via de loonheffing.

WBSO dient te worden aangevraagd.  De ZZP’er kan onbeperkt aanvragen. De ondernemer met personeel kan vier aanvragen indienen. De aanvraag dient zonder meer de volgende elementen te bevatten: omschrijving van het project, technisch probleem of knelpunt, beoogde oplossingsrichting en het technisch nieuwe werkingsprincipe. Inzake de kosten en uitgaven gelden weer specifieke vereisten (zo gaat de WBSO niet samen met de EIA en MIA).

Als je WBSO hebt (en je onderneming heeft maar een bepaalde omvang (bepaalde groepsomzet en innovatieve winst); je bent een zogenaamde kleine onderneming) dan geeft de WBSO toegang tot de innovatiebox. Als je namelijk via de WBSO een (met name) een immaterieel activum (ook wel IP genoemd) hebt ontwikkeld, wordt het voordeel dat je uit dit IP realiseert laag belast in de vennootschapsbelasting (voor de inkomstenbelasting speelt deze regeling niet). Als je een grote onderneming bent, dan heb je naast de WBSO een tweede toegangsticket nodig voor de innovatiebox (meestal een patent of kwekersrecht).

Insteek van de innovatiebox is dus dat de winst uit het IP laag wordt belast. De wetgever eist dan wel dat je eerst de voortbrengingskosten van het IP (deze kosten heb je in de ontwikkelfase afgetrokken (dit zal meestal het geval zijn) of die schrijf je na activering af tegen het normale tarief) hebt terugverdient. Hierna wordt de innovatieve winst dus tegen 9% vennootschapsbelasting belast. De innovatiebox moet worden aangevraagd via de aangifte vennootschapsbelasting. In wezen is het enkel aanvinken van de aanvraag niet voldoende. In de jaren dat de innovatiebox nu bestaat is een rulingpraktijk ontstaan waarbij met de belastingdienst afspraken worden gemaakt welk deel van de winst innovatief is. Hierbij worden meerdere eisen aan de onderneming, het IP en de vastleggingen gesteld. De enkele stelling dat de gehele of een groot stuk van de winst uit de IP voortvloeit, wordt niet geaccepteerd. In spreadsheets die voortkomen uit de transfer-pricingpraktijk wordt een bedrijf en de omzet en winst ontleed, waarna een bepaald percentage van de winst op een zeer technische wijze wordt toegedeeld aan de innovatiebox. De innovatiebox is daarmee bij uitstek specialistenwerk voor jouw adviseur.

 

Duurzaamheid en innovatie zijn voor jou als ondernemer uitdagend en interessant, ga echter tijdig het gesprek aan met je adviseur om te bezien of je fiscale voordelen kunt inroepen.